De automobilist leverde de Nederlandse overheid in 2012 zo’n 20 miljard euro op. De ANWB, Bovag en RAI vinden dat genoeg en tekenen bezwaar aan tegen een verdere lastenverzwaring. Maar wordt er historisch gezien echt zoveel meer belasting geheven en zijn alle bezwaren terecht?
Twintig miljard euro is veel geld. De totale inkomsten van de overheid bedroegen in 2012 ongeveer 231 miljard euro. Weggebruikers leverden ruim 11 procent van de totale inkomsten op. In januari 2012 waren er 9,5 miljoen motorvoertuigen in ons land en in januari 2013 waren dat er 9,6 miljoen. Per motorvoertuig werd in 2012 gemiddeld circa 2.085 euro aan de schatkist betaalt. Wanneer je dat bedrag vergelijkt met het bruto modaal jaarinkomen (33.000 euro), werd per motorvoertuig gemiddeld 6,3 procent van een bruto modaal inkomen betaalt.
Historisch gezien betaalden automobilisten tijdens de crisis van de jaren dertig meer belasting aan de overheid. In die jaren werden de brandstofaccijnzen ingevoerd en invoerrechten verhoogd, waardoor de prijs van benzine aan de pomp sterk steeg. De wegenbelasting werd afgeschaft en vervangen door de motorrijtuigenbelasting. Daarbij werden de tarieven verhoogd. In 1930 leverden de weggebruikers ruim 17 miljoen gulden op, dat was ongeveer 3 procent van de inkomsten van de Nederlandse overheid. Zeven jaar later was dat gestegen tot ruim 64 miljoen gulden. Dat was toen bijna 10 procent van de inkomsten van de overheid. In 1937 waren er 185.000 motorvoertuigen in ons land, waaronder bijna 50.000 motorfietsen. Per motorvoertuig werd gemiddeld 340 gulden betaald. Wanneer je dat bedrag met het toenmalig gemiddeld jaarinkomen vergelijkt (2.100 gulden), werd per motorvoertuig circa 16,2 procent van een gemiddeld inkomen betaald.
Omdat het aantal motorvoertuigen nu veel groter is dan toen, wordt er nu in totaal veel meer belasting opgebracht. Maar ten opzichte van de totale overheidsinkomsten wordt er door het wegverkeer slechts anderhalf procent meer belasting opgebracht. Hierdoor is nu de belastingdruk veel lager. Per weggebruiker wordt er namelijk in verhouding tot het gemiddeld inkomen veel minder belasting betaald dan destijds (van 16,2 naar 6,3 procent van het inkomen).
Na de oorlog nam de welvaart toe en werden de aanschaf, bezit en gebruik van een auto voortdurend meer betaalbaar. Het resultaat daarvan was dat het aantal auto’s in ons land sterk steeg. Momenteel is de belastingdruk voor bepaalde groepen van auto’s niet eerder zo laag geweest. Zuinige auto’s worden fiscaal ontzien en zijn bijvoorbeeld vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting. Dat leidde in 2011 tot bezwaren van de kant van de automobielsector. Bovag en RAI wilden toen van deze gunstige belastingregeling af. Zij vonden dat het de markt verstoorde (er werden vooral kleine, zuinige auto’s verkocht) en dat zuinige auto’s ook gebruik maakten van de wegen. Nu willen ze deze belastingvrijstelling juist handhaven. Ook tal van oude, gebruikte auto’s vallen onder een fiscaal gunstige regeling, terwijl deze regeling voor echte klassieke auto’s bedoeld is. Een Mercedes-Benz 190 diesel is geen klassieke auto te noemen. En zo’n recent uit Duitsland geïmporteerd exemplaar is niet als ons toekomstig mobiel erfgoed te bestempelen. Dat deze regeling veranderd, was te verwachten.
Geplaatst: AutoVisie/Telegraaf, 9 oktober 2013